Bible-Server.org  
 
 
Praise the Lord, all ye nations      
Psalms 117:1       
 
enter keywords   match
 AND find keywords in

Home Page
Genesis
Exodus
Leviticus
Numeri
Deuteronomium
Jozua
Richteren
Ruth
1 Samuël
2 Samuël 
1 Koningen
2 Koningen
1 Kronieken
2 Kronieken
Ezra
Nehemia
Esther
Job
Psalmen
Spreuken
Prediker
Hooglied
Jesaja
Jeremia
Klaagliederen
Ezechiël
Daniël
Hosea
Joël
Amos
Obadja
Jona
Micha
Nahum
Habakuk
Zefanja
Haggaï
Zacharia
Maleachi
Matthëus
Markus
Lukas
Johannes
Handelingen
Romeinen
1 Korinthiërs
2 Korinthiërs 
Galaten
Efeziërs 
Filippensen
Kolossensen
1 Thessalonicensen
2 Thessalonicensen 
1 Timothëus
2 Timothëus
Titus
Filemon
Hebrëen
Jakobus
1 Petrus
2 Petrus
1 Johannes
2 Johannes
3 Johannes
Judas
Openbaring
 
 

 
 
translate into
Job Chapter33
 
1 En gewisselijk, o Job! hoor toch mijn redenen, en neem al mijn woorden ter ore.
 
2 Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte.
 
3 Mijn redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken.
 
4 De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt.
 
5 Zo gij kunt, antwoord mij; schik u voor mijn aangezicht, stel u.
 
6 Zie, ik ben Godes, gelijk gij; uit het leem ben ik ook afgesneden.
 
7 Zie, mijn verschrikking zal u niet beroeren, en mijn hand zal over u niet zwaar zijn.
 
8 Zeker, gij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der woorden gehoord;
 
9 Ik ben rein, zonder overtreding; ik ben zuiver, en heb geen misdaad.
 
10 Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij houdt mij voor Zijn vijand.
 
11 Hij legt mijn voeten in den stok; Hij neemt al mijn paden waar.
 
12 Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig, antwoord ik u; want God is meerder dan een mens.
 
13 Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt niet van al Zijn daden.
 
14 Maar God spreekt eens of tweemaal; doch men let niet daarop.
 
15 In den droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger;
 
16 Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun kastijding;
 
17 Opdat Hij den mens afwende van zijn werk, en van den man de hovaardij verberge;
 
18 Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga.
 
19 Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen;
 
20 Zodat zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de begeerlijke spijze;
 
21 Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, en zijn beenderen, die niet gezien werden, uitsteken;
 
22 En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen, die doden.
 
23 Is er dan bij Hem een Gezant, een Uitlegger, een uit duizend, om den mens zijn rechten plicht te verkondigen;
 
24 Zo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen:Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden.
 
25 Zijn vlees zal frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren.
 
26 Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht met gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid wedergeven.
 
27 Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen:Ik heb gezondigd, en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat;
 
28 Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet.
 
29 Zie, dit alles werkt God tweemaal of driemaal met een man;
 
30 Opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden.
 
31 Merk op, o Job! Hoor naar mij; zwijg, en ik zal spreken.
 
32 Zo er redenen zijn, antwoord mij; spreek, want ik heb lust u te rechtvaardigen.
 
33 Zo niet, hoor naar mij; zwijg, en ik zal u wijsheid leren.
 
 

  [ Prev ] 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | [ Next ]