Bible-Server.org  
 
 
Praise the Lord, all ye nations      
Psalms 117:1       
 
enter keywords   match
 AND find keywords in

Home Page
Genesis
Exodus
Leviticus
Numeri
Deuteronomium
Jozua
Richteren
Ruth
1 Samuël
2 Samuël 
1 Koningen
2 Koningen
1 Kronieken
2 Kronieken
Ezra
Nehemia
Esther
Job
Psalmen
Spreuken
Prediker
Hooglied
Jesaja
Jeremia
Klaagliederen
Ezechiël
Daniël
Hosea
Joël
Amos
Obadja
Jona
Micha
Nahum
Habakuk
Zefanja
Haggaï
Zacharia
Maleachi
Matthëus
Markus
Lukas
Johannes
Handelingen
Romeinen
1 Korinthiërs
2 Korinthiërs 
Galaten
Efeziërs 
Filippensen
Kolossensen
1 Thessalonicensen
2 Thessalonicensen 
1 Timothëus
2 Timothëus
Titus
Filemon
Hebrëen
Jakobus
1 Petrus
2 Petrus
1 Johannes
2 Johannes
3 Johannes
Judas
Openbaring
 
 

 
 
translate into
Exodus Chapter4
 
1 Toen antwoordde Mozes, en zeide:Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen; want zij zullen zeggen:De HEERE is u niet verschenen!
 
2 En de HEERE zeide tot hem:Wat is er in uw hand? En hij zeide:Een staf.
 
3 En Hij zeide:Werp hem ter aarde. En hij wierp hem ter aarde! Toen werd hij tot een slang; en Mozes vlood van haar.
 
4 Toen zeide de HEERE tot Mozes:Strek uw hand uit, en grijp haar bij haar staart! Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte haar, en zij werd tot een staf in zijn hand.
 
5 Opdat zij geloven, dat u verschenen is de HEERE, de God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob.
 
6 En de HEERE zeide verder tot hem:Steek nu uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats, wit als sneeuw.
 
7 En Hij zeide:Steek uw hand wederom in uw boezem. En hij stak zijn hand wederom in zijn boezem; daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was weder als zijn ander vlees.
 
8 En het zal geschieden, zo zij u niet geloven, noch naar de stem van het eerste teken horen, zo zullen zij de stem van het laatste teken geloven.
 
9 En het zal geschieden, zo zij ook deze twee tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem van de wateren der rivier, en giet ze op het droge; zo zullen de wateren, die gij uit de rivier zult nemen, diezelve zullen tot bloed worden op het droge.
 
10 Toen zeide Mozes tot de HEERE:Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong.
 
11 En de HEERE zeide tot hem:Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, of ziende, of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE?
 
12 En nu ga henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult.
 
13 Doch hij zeide:Och, Heere! zend toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden.
 
14 Toen ontstak de toorn des HEEREN over Mozes, en Hij zeide:is niet Aaron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn.
 
15 Gij dan zult tot hem spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden leren, wat gij doen zult.
 
16 En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een god zijn.
 
17 Neem dan dezen staf in uw hand, waarmede gij die tekenen doen zult.
 
18 Toen ging Mozes heen, en keerde weder tot Jethro, zijn schoonvader, en zeide tot hem:Laat mij toch gaan, dat ik wederkere tot mijn broederen, die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven. Jethro dan zeide tot Mozes:Ga in vrede!
 
19 Ook zeide de HEERE tot Mozes in Midian:Ga heen, keer weder in Egypte, want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten.
 
20 Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en voerde hen op een ezel, en keerde weder in Egypteland; en Mozes nam den staf Gods in zijn hand.
 
21 En de HEERE zeide tot Mozes:Terwijl gij heentrekt, om weder in Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan.
 
22 Dan zult gij tot Farao zeggen:Alzo zegt de HEERE:Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israel.
 
23 En Ik heb tot u gezegd:Laat Mijn zoon trekken, dat hij Mij diene! maar gij hebt geweigerd hem te laten trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden!
 
24 En het geschiedde op den weg, in de herberg, dat de HEERE hem tegenkwam, en zocht hem te doden.
 
25 Toen nam Zippora een stenen mes en besneed de voorhuid haars zoons, en wierp die voor zijn voeten, en zeide:Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom!
 
26 En Hij liet van hem af. Toen zeide zij:Bloedbruidegom! vanwege de besnijdenis.
 
27 De HEERE zeide ook tot Aaron:Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging, en ontmoette hem aan den berg Gods, en hij kuste hem.
 
28 En Mozes gaf Aaron te kennen al de woorden des HEEREN, Die hem gezonden had, en al de tekenen, die Hij hem bevolen had.
 
29 Toen ging Mozes en Aaron, en zij verzamelden al de oudsten der kinderen Israels.
 
30 En Aaron sprak al de woorden, die de HEERE tot Mozes gesproken had; en hij deed de tekenen voor de ogen des volks.
 
31 En het volk geloofde, en zij hoorden, dat de HEERE de kinderen Israels bezocht, en dat Hij hun verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden, en aanbaden.
 
 

  [ Prev ] 1 | 2 | 3 | | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | [ Next ]