Bible-Server.org  
 
 
Praise the Lord, all ye nations      
Psalms 117:1       
 
enter keywords   match
 AND find keywords in

Home Page
Genesis
Exodus
Leviticus
Numeri
Deuteronomium
Jozua
Richteren
Ruth
1 Samuël
2 Samuël 
1 Koningen
2 Koningen
1 Kronieken
2 Kronieken
Ezra
Nehemia
Esther
Job
Psalmen
Spreuken
Prediker
Hooglied
Jesaja
Jeremia
Klaagliederen
Ezechiël
Daniël
Hosea
Joël
Amos
Obadja
Jona
Micha
Nahum
Habakuk
Zefanja
Haggaï
Zacharia
Maleachi
Matthëus
Markus
Lukas
Johannes
Handelingen
Romeinen
1 Korinthiërs
2 Korinthiërs 
Galaten
Efeziërs 
Filippensen
Kolossensen
1 Thessalonicensen
2 Thessalonicensen 
1 Timothëus
2 Timothëus
Titus
Filemon
Hebrëen
Jakobus
1 Petrus
2 Petrus
1 Johannes
2 Johannes
3 Johannes
Judas
Openbaring
 
 

 
 
translate into
Job Chapter41
 
1 Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou?
 
2 Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne.
 
3 Ik zal zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis.
 
4 Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou met zijn dubbelen breidel hem aankomen?
 
5 Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom zijn tanden is verschrikking.
 
6 Zeer uitnemend zijn zijn sterke schilden, elkeen gesloten als met een nauwdrukkend zegel.
 
7 Het een is zo na aan het andere, dat de wind daar niet kan tussen komen.
 
8 Zij kleven aan elkander, zij vatten zich samen, dat zij zich niet scheiden.
 
9 Elk een zijner niezingen doet een licht schijnen; en zijn ogen zijn als de oogleden des dageraads.
 
10 Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken raken er uit.
 
11 Uit zijn neusgaten komt rook voort, als uit een ziedende pot en ruimen ketel.
 
12 Zijn adem zou kolen doen vlammen, en een vlam komt uit zijn mond voort.
 
13 In zijn hals herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op.
 
14 De stukken van zijn vlees kleven samen; elkeen is vast in hem, het wordt niet bewogen.
 
15 Zijn hart is vast gelijk een steen; ja, vast gelijk een deel van den ondersten molensteen.
 
16 Van zijn verheffen schromen de sterken; om zijner doorbrekingen wille ontzondigen zij zich.
 
17 Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, spies, schicht noch pantsier.
 
18 Hij acht het ijzer voor stro, en het staal voor verrot hout.
 
19 De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd.
 
20 De werpstenen worden van hem geacht als stoppelen, en hij belacht de drilling der lans.
 
21 Onder hem zijn scherpe scherven; hij spreidt zich op het puntachtige, als op slijk.
 
22 Hij doet de diepte zieden gelijk een pot; hij stelt de zee als een apothekerskokerij.
 
23 Achter zich verlicht hij het pad; men zou den afgrond voor grijzigheid houden.
 
24 Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt is om zonder schrik te wezen.
 
25 Hij aanziet alles, wat hoog is, hij is een koning over alle jonge hoogmoedige dieren.
 
26
 
27
 
28
 
29
 
30
 
31
 
32
 
33
 
34
 
 

  [ Prev ] 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | [ Next ]